Zijn we er nu? Door het raam van de auto zie ik alleen boomtoppen en een streep knalblauwe lucht. We rijden over een onverharde weg. Af en toe tikken er takken tegen de auto.
Ja, zegt ma en ze kijkt achterom. Naar mij op de achterbank. Ik heb die helemaal ingenomen en mijn benen over de logeertas gelegd. Ik ga overeind zitten. Ma zegt dat ik mijn haren uit mijn ogen moet doen en netjes dag moet zeggen. Ik knik maar denk dat ik toch mijn zin zal doen de hele volgende week. Van Suzanne, haar vriendin, mag toch alles. In het chalet in Herselt mogen we op onze blote voeten lopen, ons wassen moet niet en eten moet alleen als je honger hebt. Dat heeft Jeremy, de oudste zoon van Suzanne, me verteld. Tanden poetsen moet wel had hij er nog vlug aan toegevoegd.
Ik stap uit de auto. De geur van de dennenbossen. Vrij. Jeremy komt op me toegelopen. ‘Kom mee naar ons kamp, Liesje’, roept hij. Ik kijk naar mijn moeder. Doe nog even alsof. Ik strijk mijn haar uit mijn ogen, doe het achter mijn oor. Ze staat daar met de geruite logeertas in haar handen. Even voel ik een steek. Ik zal haar toch ook een beetje missen. Ik heb hier alleen nog maar gespeeld als het licht is. Aan Jeremy en Michiel durf ik niet zeggen dat ik bang ben in het donker. Maar nu ben ik niet bang. De zon maakt lichtvlekken tussen de dennenbomen. Ik ga in galop. Recht naar het kamp.
Foto © Diane Appels