Ezelsoor
Het was een zomeravond
Klaprozen daverden langs de wegen
En het licht was van die aard dat mensen zeggen,
Wacht, eerst een foto
Ik had net tevoren gelezen in de tuinzetel
Zonder schoenen, zonder meer
Toen was ik zomaar pardoes
Weer in jouw armen gelopen
Hou de bloemen en de woorden voor jezelf
Las ik op je huid
De klaprozen vielen op mijn voeten – had ik ze geplukt?
Ze bleven uit mijn handen vallen
En ik wilde schrijven
Dat zou ik nooit doen
Geen plek meer, je huid was vol
Je armen, en rood,
En mijn vingertoppen en woorden die schuurden,
En meeldraden en stelen en ondanks
En het niet wegwillen
Dat was allemaal net na het ezelsoor
Nadat zonder meer de zin
‘Zeg dat je de verte van het missen kent’
Vijf keer lezen of was het zes
Daar in het prachtige zomerlicht toen klaprozen raasden
Kathleen Boogmans