Het huis zag er op het eerste gezicht hetzelfde uit als alle vorige jaren met Kerst. Een toevallige voorbijganger zou niet meteen iets opgevallen zijn. De dikke laag sneeuw in de tuin verborg het gras dat al lang geen maaibeurt meer had gekregen, de struiken ongesnoeid, de bladeren niet geveegd.
‘We vieren wel kerst’ had Anna zijn vrouw gezegd. En hij had hout binnengehaald om de haard na lange tijd weer aan te maken. Maar het lukte hem niet om het hout netjes te stapelen in de nis.
‘Ik doe het voor jou Anna,’ had hij gezegd, ‘want voor mij hoeft het niet’.
Hij had de ladder gepakt en ze tegen de grote dennenboom in de voortuin gezet. Een toevallige voorbijganger zou niet hebben opgemerkt dat de lichtjes er niet zo zorgvuldig in waren gehangen als andere jaren.
‘We moeten het doen voor de andere kinderen’, had Anna gezegd.
Hij had een sneeuwschep gepakt en het tuinpad ontruimd. Toen zijn handen de sneeuw aanraakten begon hij als vanzelf een sneeuwbal te rollen. Hij ging bij de bal in de sneeuw zitten. Hij wilde niet aan sneeuwpoppen denken.
Hij liep rond het huis en stampte de sneeuw van zijn laarzen. Hij stapte de keuken binnen. Het was er warm. Anna was gehaktballetjes voor de soep aan het rollen. Buiten was het opnieuw lichtjes gaan sneeuwen. Hij keek naar de versiersels om de biscuit op te tuigen, plastic hulst, een sleetje, een rendier, de Kerstman, geen kindje Jezus in suikergoed meer. De kleintjes kijken uit naar de taart, had ze bijna verontschuldigend gezegd. Hij legde zijn arm even om haar schouder.
Hij slofte naar de woonkamer. Een oude bruine labrador sprong uit de zetel en liep op hem af. De hond liet zich uitgebreid over zijn kop aaien. Hij maakte het vuur aan. Daarna opende hij de deuren van de antieke buffetkast. Rechts onderaan lagen de tafellakens. Zijn hand reikte naar het witte damasten tafellaken. Hij hoorde het stemmetje van zijn oudste zoon ‘dat is alleen voor feest he, papa?’ Hij had altijd even stiekem naar de keuken gekeken om er zeker van te zijn dat Anna niet in de buurt was. Dan had hij het witte tafellaken over zich heen gegooid. Dan rende hij achter Daniël aan terwijl hij spookgeluiden maakte. Het feestspook was bij het kerstritueel gaan horen, ook toen Daniël al op kamers woonde en op de cadettenschool zat.
Zijn handen trilden. Hij smeet het tafellaken vlug over de lange houten tafel en trok het recht. Hij pakte de borden. Hij telde twee, vier, acht, tien twaalf veertien,… Vlug nam hij het vijftiende bord. Hij schikte vijftien stoelen rondom de tafel.
‘We zijn nog altijd met vijftien’, zei hij hardop. ‘We zijn nog altijd met vijftien.’
Één reactie op “Dertien gasten”
Jouw teksten komen binnen… en niet maar een beetje!
Ze zijn helemaal jij – o zo integer, o zo ontwapenden en o zo mooi. Niet te veel, niet te weinig, rechtuit. Niet te snel, niet te traag, met oog voor dat detail dat ertoe doet.
Jouw tekstfragmentjes vragen naar meer. Hopelijk kan ik binnenkort met een pot thee in een knusse zetel verder lezen.
Er lijkt me duidelijk maar een weg voor jou en die is vooruit in dezelfde richting.
Heel veel liefs,
Katleen